Raststätte Wörrstadt, waar werelden samenkomen. Omdat ik nog niet genoeg in de auto had gezeten na een bijzondere reis naar Noorwegen, ben ik, deze keer in mijn uppie, onderweg naar Oostenrijk. Mijn zoon ophalen, die besloten heeft dat het gras in eigen tuin toch groener is.

Terwijl ik de snelweg verliet en de aanblik van ietwat treurig bermgras uitwisselde voor onverwachte druivenranken en een imposante oranje zon die, met hulp van de verre, blauwige heuvels, mijn wereld even kort veranderde in een poëtisch interessant onderwerp, begon mijn maag te knorren toen het Burger King logo in beeld kwam. Vanavond niet voor mij. Ik heb op de berg in Noorwegen aardig wat ballast opgebouwd, omdat de calorie-technisch meer interessante alcoholische dranken daar alleen in dunbezaaide, staatsgerunde drankhandels verkocht worden. Bier was het go-to alternatief. En die bierballast moet er weer vanaf. Een salade van de REWE supermarkt voor mij dus vanavond.

Mijn gezondheidsfase staat in schril contrast met eigenlijk alles wat zich buiten de deur van mijn hotelkamer bevindt. Hotelkamer is een groot woord trouwens. In twee zeecontainers zijn vier minimale slaapplekken ingericht. Met, eerlijk is eerlijk, een fantastisch bed, aangrenzende WC pot en douche en een slimme TV waarop ik via mijn eigen streaming accounts mijn leven thuis hierheen kan halen. De deur opent alleen met een klik op een groene knop, op een website, op mijn telefoon. God zij dank heb ik die net opgeladen.

Hierbinnen is het stil, als ik het geluid van de airco niet meereken. En dat doe ik niet, want een alternatief voor airco is er niet. Het raam kan open, maar dan zou alle adembare lucht meteen verdwijnen en dat wil ik liever niet. Als ik ontdek dat ik mijn tandenborstel in de rugzak in de auto heb laten liggen, ga ik schoorvoetend toch, met telefoonsleutel op zak, de deur uit.

Een dappere krekel zit in het verdroogde struikje tegenover mijn deur en probeert de geur van benzine en pruttelende vrachtwagenkoelingen te overstemmen. Toch nog wat natuur! Ik haal diep adem en kuch een beetje voor me uit. De neonverlichting van het benzinestation doet pijn aan mijn ogen.

Ik loop voorbij de Burger King en de Mac Donalds naar de parkeerplaats. Direct achter mijn auto is de plek waar de vrachtwagens en hun chauffeurs ronkend de nacht trotseren. Terwijl ik met een bliepje de achterklep van mijn auto open, zie ik hem staan. In Adamscostuum. Zijn hoofd zit net achter de omlijsting van mijn achterruit, maar de rest is duidelijk in de picture.

‘Waarom zou iemand zomaar, op een parkeerplaats in Duitsland, in z’n nakie tussen de vrachtwagens gaan staan?’ schiet even door mijn hoofd. Ik heb duidelijk teveel uren achter het stuur gezeten, want het antwoord is niet moeilijk… Op een of andere manier zie ik dat hij ziet dat ik hem zie, hoewel zijn gezicht nog altijd door mijn auto aan mijn blik wordt onttrokken. Lichaamstaal is niet misteverstaan. Het boeit hem duidelijk niets. Hij grijpt zijn kroonjuwelen en begint ongegeneerd de plantjes water te geven. In deze omgeving zijn de plantjes dankbaar voor elke druppel.

Terwijl ik in mijn rugzak grabbel naar mijn tandenborstel, kan ik er niets aan doen dat ik enigszins gebiologeerd raak door dit bizarre, ietwat vervreemdende beeld: Blauw, neon benzinestation- en geel, plastic fastfoodlicht, omlijst door mijn achterruit, met in het midden, pontificaal, die gebruinde, ietwat bolle buik en twee handen, die in een vreemd theatrale beweging de slurf van de olifant in de rondte draaien. Als een trage helicopter.

Nu ben ik zelf ook een jongetje en ik weet best hoe het werkt als je even achter een struikje gaat. Zeg maar. En dit is echt iets heeel anders.

De man voert ongegeneerd zijn show voor mij uit, en als de laatste druppel is vervlogen gaat hij rustig nog even door. Bij gebrek aan reactie van mij – ik graaf nog steeds driftig naar mijn tandenborstel- draait hij zich uiteindelijk om en drentelt opzichtig wat heen en weer. Ik stel snel mijn vooroordeel over vrachtwagenchauffeurs een beetje bij. Ondertussen heb ik mijn tandenborstel gevonden en sla met een klap de achterklep dicht. De man verdwijnt in de schaduwen. Wat achterblijft is een vreemde mix van stilte, benzine, friet en neonlicht.

Ik open mijn hotelkamer met mijn telefoon en luister nog even naar de krekel voor mijn kamer. Dan laat ik de deur dichtvallen en worden wijnranken, fastfood, vrachtwagens en naakte mannen verruild voor een inmiddels aanlokkelijk geworden bed en het geruststellende geluid van de airco.

Morgen ben ik in de alpen, waar alleen de wind door het gras en de wolken door het steen.
En zelfs maar een enkele dag daar, voordat de terugreis weer begint, zal mijn hart en mijn hoofd en mijn geestesoog verstillen.
Maar voor nu moet ik het doen met dit onwerkelijke beeld. Rond en rond. Rond en rond. Rond en rond…