Op het moment dat ik de theelepel vastpak besef ik dat ik een keus heb. Ik kan de lepel vol walging weer terug laten zakken in de pot mayonaise, of ik kan accepteren dat het vette, slijmerige gevoel aan mijn vingers, dat de reden waarom ik de lepel meestal op het mayonaisepotdeksel leg nogmaals onderstreept, geen feitelijk probleem is maar slechts een spinsel van mijn overactieve hersenen.
Besef ik dat, hoewel mijn vingers sidderen bij de aanraking, mijn tong van de smaak geniet? Ben ik me bewust van het feit dat mijn ongeremde zelf zou zwelgen in de zachte zonde van olie en ei maar mijn gewetenloze zelfbewustzijn zou zinken in diepe putten van spijt en smart? Laat staan de extra kilo’s van the morning after. Wat een filoselfverheerlijking over vijf frietjes met mayo.

Over precies een maand min zes dagen wordt ik veertig jaar oud. Pretentieloos als ik ben hecht ik daar helemaal geen waarde aan. Maar laten we wel wezen, ik ben over de helft van mijn leven. Ik sterf namelijk op mijn 78ste levensjaar. Dat heb ik altijd al geweten. En dat zet een man aan het denken….

Center Stage de mooie foto die mijn Chromecast via een sateliet op mijn televisie toont. Het is een kruispunt van snelwegen, ergens in Amerika. Liever – een knooppunt. Een gordiaanse knoop. Met toepasselijk precies in het midden een carpoolplaats. Langzaam vliegen we dichterbij en onderscheiden een auto. De enige rode auto tussen alle smakeloze zwarte patsbakken. Het is een Deux Cheveaux. Naast de auto staat een man, in zijn jonge jaren. Zwart leren jack, wit shirt, plastic zonnebril, slick gekamde kuif en spijkerbroek met een afleidend strak achterwerk en cowboy laarzen. Via de zijspiegel creëert een vleiende zonnestraal die broeiende glans in zijn ogen en vantussen zijn smalle maar lustvolle lippen steekt een tandenstoker, die hij langzaam met zijn tong doet rondgaan. De warmte doet de lucht bewegen, de stoppels op zijn wangen glanzen in het zonlicht. Zijn hand beweegt traag langs zijn gebeeldhouwde torso en gespannen kruis naar beneden en verdwijnt tergend langzaam in zijn achterzak… hmmm…. Hij grijpt zijn telefoon en maakt een selfie.

Bijna veertig, net een jaar ècht uit de kast, krijg ik het gevoel dat ik echt begin te leven. Mezelf toesta te zijn wie ik ben, wie ik wil zijn. Hoezeer zitten wij gevangen, hoezeer zat ik zelf gevangen. Of ik ooit zal kunnen wegrijden van die carpoolplaats weet ik niet, misschien is het niet eens de moeite waard want de knoop wacht. Groots en Gordiaans. En toch, met elke stap die ik neem, verder van mijn zelf, het zelf dat ik heb opgebouwd de afgelopen jaren, kom ik dichterbij. Mijn liefde voor de liefde van mijn leven wordt met de seconde groter en zo ook vermindert mijn verbond met het zelf dat ik door mijn leven heb leren te koesteren. Verbijsterend als het is zie ik de liefde die ik ontvang met gelijke mate toenemen.

Tussendoor – alle prozaïsche taal achterwege – Ik ben al jaren niet meer naar de kapper geweest. In plaats daarvan voor de spiegel in de badkamer een schaar erin, op goed geluk onder de douche wat knipjes. Met een bos krullen als die van mij maakte het niet veel uit. Maar het laatste jaar is het enthousiasme uit mijn krullen verdreven en zag ik via de meedogenloze blik van een beveiligingscamera in een Ierse snackbar zowaar een doorzichtige plek in mijn weelderige haardos verschijnen. Dus ben ik naar de kapper gestapt.
Tondeuses, vlijmscherpe scheermessen; radicaal slachtwerk. Maar mijn kapsel is nu hip en modern. En vooral heel kort. More gay than ever. Flink wennen voor veel mensen. Stiekem ook voor mijzelf. Maar het voelt als een nieuw begin, een begin zoals eigenlijk hèt begin had moeten zijn. Mijn vrije zelf, zonder aangeleerde remmingen. Zonder de stijve, beperkte ik die ik door jaar en ervaar geworden ben.

Ik heb een lange weg te gaan, maar ik voel mij ondersteund door vrouw, kinderen en al mijn vrienden. Gelukkig heb ik nog 38 jaar om hem te voltooien. En ik begin morgenochtend, als ik in mijn Skoda Fabia Combi 1.2 tsi sjoemeldiesel aansluit in de file richting Kootwijkerbroek.