Jij hebt mij gedragen.

Jij hebt mij gedragen en ik heb altijd klaar gestaan om te springen. Klaar om die koprol te maken, na een harde klap op het asfalt, zogenaamd soepel rollend over mijn schouder, opstaand met een glimlach en een gewiekste hand door mijn haar terwijl jij met gierende banden aan de einder zou verdwijnen.

Maar heb ik dat ooit gedaan? Heb ik ooit die sprong gemaakt?

Jij hebt mij gedragen. Soms was je het asfalt, dan weer was je de zachte zomerbries waarop ik als een pluisje kon dansen en altijd was je mijn moeder.

En toen kreeg ik kinderen en was jij oma. Zomaar op eens. En plotseling was jouw raad mijn raad. Waren jouw verhalen mijn legendes en de sprookjes die ik mijn kinderen vertelde.

En naarmate ik ouder werd, was jouw waarheid ook mijn waarheid. Bleek jouw verleden ook mijn verleden te zijn, ook al was het soms nog niet gebeurd.

Herinneringen aan sinterklaasavond. Een wedstrijd, ieder jaar opnieuw. Wie jou het eerst aan het lachen kon krijgen. De Sint vertrok pas met brede grijns naar de volgende schoorsteen als jij met kramp in je buik op de grond lag te rollen en wij eromheen. Wie gaan we dit jaar aan het lachen maken?

Jouw blauwe, onschuldige ogen straalden mij vorige week nog toe, een vage herkenning maar een overrompelende liefde. Eindelijk verlost van je altijd knagende schuldgevoel, want toen ik drie was, kreeg ik van jou op mijn luier omdat je dacht dat ik jou expres had geslagen.

Jij hebt mij gedragen.

Toen ik thuis kwam met een viswijf in een gouden jas. Toen ik lonkte naar een hunk met een gladgestreken das maar ook toen ik mijn lief en een nieuw ontluikend hart met een hart van grijs door de gootsteen spoelde, hoewel ik het echt niet zo bedoelde zag jij, dat ook ik maar in het duister tastte.

Jij hebt mij gedragen met een vaste hand en een ferme stem die trilde als onrecht jouw keukentafel beroerde en beroerd was het soms ook echt.

Jouw keukentafel, onderaan de dijk, was vrij voor wie er plaats aan wilde nemen. Een oase van rust voor wie er nood aan had. Mijn meisje, destijds, voor een maand of zes, een jongen voor nog vier, een aidspatiënt voor nog veel meer die mijn leven heeft beroerd en mijn hele leven als een zee van zorgen en grillen en geinige momenten.

In jouw ogen zag ik mijn weerspiegeling ontstaan en in jouw ogen zag ik hem vervagen en terwijl mijn kinderen groeiden vervloog jouw weerspiegeling in de mijne.

Waar je eerst nog tot in den treuren met gierende tranen in je ogen oreerde over hoe een willekeurige madame in de Belgische Ardennen haar vochtige toekomst ontving in de armen van een romantisch kabbelende beek, zat jij de laatste maanden met een volle, lege blik te staren naar de weide waar de schapen wel of niet de groene grasjes graasden
en waar soms een waarlijk onguur sujet de woonkamer in staarde. Ik was het meestal niet.

Ben je naar de kapper geweest?

Ja mamma, al duizend keer. Maar dat is niet wat je vraagt, of wel?

Het gaat mij goed. Ik leer mijzelf zo langzamerhand een heel klein beetje kennen al kost het me nog altijd grote moeite te erkennen dat ik stiekem een weerspiegeling van jouw blauwe ogen ben.

Ik hoop dat ik jouw fouten als een waardig man herhaal en ik wens dat ik jouw wensen met vrijdenkend hart vertaal in de mijne. Want dit is niet het einde, jij draagt mij nog altijd, jouw armen van bos en wind zijn verwelkomend en open.

Eenvoud is wat jouw motor deed lopen en die vond jij in een huis van weldadigheid. Weldadigheid tot het eind en volgens mij ook nog daarna.

Jij hebt mij gedragen. Maar wanneer ik deze laatste dagen in het vledder veen een rondje doe met een hart van liefde vervuld,
dan draag ik jou, in de wind, in het riet, in de spiegeling van het water, in het vrolijke gesnater van de eenden die nu eindelijk een nieuwe lente luiden.

En achter het huis groeit het bos dat jij altijd wilde met de paadjes die jij altijd wilde en in het hart van jouw leven de man die jij altijd wilde en in zijn leven de wilde wendingen van jouw leven, ons leven. En in mijn leven de golven op het meer waarin ik jou vandaag nog zag.

Ik heb jou gedragen.

Tot in de lengte van dagen draag jij ons en wij jou en samen
dragen wij de wind in de bloesem,
die na jouw verdwijnen de bomen doet fluisteren.

Dag mam, tot morgen.