Elke dag heb ik de kinderen erover verteld. De bedriegelijkheid van de alpen. Hoe lieflijk de weiden er hierboven ook uitzien, het kan in een oogwenk veranden in een levensgevaarlijk landschap.
“Jaaa pap dat weten we nu wel”, hoorde ik gistermiddag nog. Ik klets onzin, dat is wel duidelijk.
De voorspellingen en de buienradar lieten gisteravond niets zien. Toch sloeg het weer om, een half uurtje nadat ik mijn vorige blogpost geschreven had. De dreigende wolken boven het verre hooggebergte begonnen te draaien, van de andere kant van het dal kwamen ook wolken binnen marcheren die duidelijk een hinderlaag boven ons hoofd gepland hadden. De adelaar die net nog rondcirkelde had veiliger gronden gezocht.
Daar klonk de strijdhoorn. Het kanongebulder galmde al snel over het dal, de wind stak op, de eerste druppels vielen en wij konden niet veel meer dan snel in onze slaap/bivakzakken kruipen en er het beste van hopen.
Daarboven ontwikkelde zich een titanenstrijd. De infanterie werd erbij gehaald en schoot met hagel. Stenen van bijna drie centimeter doorsnede hamerden op onze tarp en bivakzakken en geselde pijnlijk onze armen waarmee we probeerden de kinderen enigszins te beschermen. De eerdere regen had zijn werk al gedaan en we begonnen de plassen water in onze bivakzakken nu goed te voelen. Zelfs vuilniszakken waren beter geweest…
Een ware thunderstorm raasde recht boven ons. En wij waren goed bang. Flits! Bam! Nog geen seconde tussen de twee. Regen en hagel, de tarp bleef wonder boven wonder weerbarstig staan ondanks de felle windstoten.
Door mijn hoofd raasden diverse scenario’s; wat te doen als we getroffen werden? Wat te doen als we onderkoeld raakten? Wat te doen als we niet weg konden hier? Allemaal geen optie.
Praten had geen zin in al dat geweld dus ik schreeuwde naar iedereen dat we, zodra het iets rustiger was, zo snel mogelijk gingen inpakken en naar beneden lopen. Na drie keer had iedereen me gehoord. We wachtten met kloppende harten.
En toen het werd wat rustiger. Niet veel, maar genoeg om regenpakken aan te trekken en alle doorweekte spullen willekeurig in rugzakken te proppen. Tien minuten later liepen we voorzichtig gibberend en begeleid door een donderconcert over de smalle paadjes naar beneden. Dicht langs de bergwand dus waarschijnlijk niet het eerste mikpunt van eventuele inslagen.
De alm was te ver, maar bij de dam in het dal was een tunnel. Misschien dat we daar in ieder geval droog en beschut tegen het onweer konden survivallen met de eventuele droge spullen die we nog hadden. Ik hoopte dat we nog droge spullen hadden, anders zou het een koude en lange nacht worden.
Het was bijna donker toen we bij de dam aankwamen. Doodmoe. Kapot. Aan de andere kant van de dam was de tunnel. Konden we met dit weer veilig de dam oversteken? Open en bloot als hoogste punt? Of maakten we dan bliksemafleiders van onszelf?
En toen zag ik het geitenschuurtje. Direct naast me. Leeg. Deur open. Droog en warm. We hoefden niet lang na te denken.
De slaapzakken van de kinderen waren aan de binnenkant droog. Evelijn’s slaapzak was ook nog bruikbaar.
Zo goed en kwaad als het ging hingen we alles op en legden matjes en slaapzakken voor de kinderen neer. Die kropen erin en hadden het al snel lekker warm. Wat noodvoer; hartkeks en dadels stilden de gemoederen een beetje. Evelijn en ik kropen samen onder haar slaapzak en met de deur van het hutje gesloten was het zowaar warm en gezellig.
Terugdenkend klopt mijn hart nog in mijn keel, de kinderen hebben fantastisch meegewerkt en vonden het eigenlijk wel stoer allemaal, ik hoop dat deze praktijkles Gevaren in de bergen ze heeft doen inzien dat dit landschap geen pretpark is en dat samenwerken essentieel kan zijn.
Nu, de volgende ochtend, zit ik op de rand van de dam te kijken hoe de zon langzaam over de bergen naar me toe kruipt. Alsof er niets gebeurd is.
In de verte tsjilpt een vogeltje.